De wet van 5 maart 2017 houdende werkbaar en wendbaar werk voorziet in een quotum van maximum 100 vrijwillige overuren per kalenderjaar. Dat is volledig nieuw. We noteren ook een verdere versoepeling van de interne overurengrens. Het gaat om ‘bepalingen met rechtstreekse werking’ die deel uitmaken van de nieuwe wet.
De werknemer kan kiezen of hij de overuren wil presteren of niet, maar de werkgever moet wel een aanbod doen. De overuren geven recht op de betaling van het normale overloon (50% in de week en 100% op zon- en feestdagen), maar de uren zullen geen aanleiding geven tot inhaalrust. Ze kunnen eventueel ook op een ‘loopbaanrekening’ worden geplaatst.
De regeling zit in een nieuw artikel 25bis dat wordt ingelast in de Arbeidswet. Dat artikel bepaalt dat de grenzen binnen de arbeidsduurregeling op initiatief van de werknemer en met zijn akkoord kunnen worden overschreden met maximum 100 uur per kalenderjaar. Maar deze overschrijding is slechts mogelijk in de mate dat de werkgever deze uren wenst te laten presteren. De vrijwillige overuren mogen uitgevoerd worden buiten de werkroosters van het arbeidsreglement.
Via een algemeen verbindend verklaarde cao (paritair orgaan) kan het aantal uren zelfs worden verhoogd tot maximum 360! Dat moet dus wel op sectorniveau gebeuren.
Het akkoord van de werknemer wordt schriftelijk vastgesteld voor een hernieuwbare periode van 6 maanden. Het akkoord moet uitdrukkelijk en voorafgaandelijk aan de betrokken periode worden gesloten. Dit voorafgaand schriftelijk akkoord zal telkens hernieuwd moeten worden om te waarborgen dat de werknemer steeds bereid is om deze overuren te presteren. Maar men kan afwijken van die toepassingsvoorwaarden in een cao (paritair orgaan). In de wet staat dat zo’n overeenkomst uiterlijk op 31 januari 2017 neergelegd moet zijn.
Let op! De ‘vrijwillige overuren’ moeten niet noodzakelijk worden gemotiveerd door een buitengewone vermeerdering van werk of een geval van overmacht. En voor de toepassing ervan moet men geen specifieke procedure volgen, zoals dat het geval is voor de overige overuren. De maximale grens van 11 uur per dag en 50 uur per week blijft wel overeind. Die kan niet worden overschreden.
We kunnen aanstippen dat de nieuwe wet ‘loopbaansparen’ mogelijk maakt. Het stelsel van loopbaansparen laat toe dat de werknemer tijd spaart om later tijdens de duur van zijn dienstbetrekking als verlof op te nemen. En bij de invulling het begrip ’tijd’ staat ook het krediet van overuren dat niet moet worden ingehaald (overeenkomstig het nieuwe artikel 25bis). Men zal die dagen dus kunnen ‘sparen’, als er tenminste een kader uitgewerkt is voor dit loopbaansparen.
De in de betrokken referteperiode vrijwillig gepresteerde overuren (met toepassing van artikel 25bis) worden meegeteld in de totale duur van de verrichte arbeid (voor het al dan niet bereiken van de interne grens), met uitzondering van de eerste 25 gepresteerde uren.
Dit aantal van 25 uur dat niet moet worden meegerekend in de ‘interne overurengrens’ kan via een algemeen verbindend verklaarde cao (paritair orgaan) worden verhoogd tot maximum 60 uur. Daartoe wordt artikel 26bis van de Arbeidswet aangepast. Die interne overurengrens wordt bovendien verder versoepeld.
De interne overurengrens in de Arbeidswet moet ervoor zorgen dat er geen sprake is van lange periodes van overwerk zonder inhaalrust. De referteperiode is een periode van een trimester die kan worden verlengd tot ten hoogte een jaar. Wordt de grens bereikt, dan moet eerst inhaalrust worden toegekend. Pas dan mag de werknemer opnieuw overuren presteren.
Op dit moment ligt de interne overurengrens in principe op 78 uur. Bij een referteperiode van één jaar wordt die verhoogd tot 91 uur (vanaf 3 maanden na het begin van de referteperiode van één jaar). Een verdere verhoging tot 130 uur of zelfs tot 143 uur is mogelijk via specifieke procedures.
Maar de nieuwe wet van 5 maart 2017 zorgt hier voor een verdere versoepeling! De interne grens wordt nu opgetrokken tot 143 uur (het huidige maximum dus), en dit ongeacht de referteperiode.
Dit betekent dus dat in de loop van de referteperiode op geen enkel ogenblik de totale duur van de verrichte arbeid de toegelaten gemiddelde arbeidsduur over dezelfde referteperiode, vermenigvuldigd met het aantal weken of delen van een week die al in deze referteperiode verlopen zijn, mag overschrijden met meer dan 143 uur.
Dit is dus het maximaal aantal uren (interne grens van de arbeidsduur) dat een werknemer kan presteren bovenop de normale wekelijkse arbeidsduur zonder dat hem inhaalrust wordt toegekend.
Let op! Een algemeen verbindend verklaarde cao (paritair orgaan) kan die grens van 143 uur nog verhogen. Het kan niet in een cao op ondernemingsniveau.
Tot slot. Op advies van de Raad van State vermeldt de Arbeidswet voortaan in het algemeen – in een nieuwe paragraaf 5 van artikel 27 – dat de toepassing van de afwijkingen die de Arbeidswet biedt, geen afbreuk kan doen aan de bepalingen van richtlijn 2003/88.
Op die manier wordt vermeden dat de combinatie van de verschillende mogelijkheden inzake flexibiliteit, zou leiden tot een schending van de Europese regels op de organisatie van de arbeidstijd. Men zal de richtlijn dus altijd moeten naleven wanneer men gebruikmaakt van de mogelijkheden die de Arbeidswet biedt.
Het gaat hier om een maatregel uit de zogenaamde sokkel van de wet.
De wet bestaat uit een ‘sokkel’ en een ‘menu’. De sokkel bestaat uit 4 maatregelen die van toepassing zijn op het geheel van ondernemingen en werknemers:
Het menu omvat een wettelijk kader dat de sectoren mogelijkheden geeft om regels op maat uit te werken. Elke sector kan onderhandelen over de activering van die nieuwe mogelijkheden: op sectorniveau of in de ondernemingen. De sectoren zullen bepalen of alle gerechten op het menu worden opgediend of niet!
Dit onderdeel van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk treedt retroactief in werking op 1 februari 2017.
Bron: Wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, BS 15 maart 2017 (art. 4-7, 34 en 80 WWW)