In burgerlijke zaken schorst het hoger beroep de tenuitvoerlegging van een eindvonnis niet meer. Enkel het verzet heeft nog schorsende werking.
De eindvonnissen zijn – ook al wordt er hoger beroep ingesteld – uitvoerbaar bij voorraad. Ook zonder zekerheidsstelling – als de rechter die tenminste niet heeft bevolen.
De wetgever wil hiermee vermijden dat hoger beroep enkel wordt gebruikt om uitstel te krijgen van de uitvoering van de veroordeling. De schorsende werking van het hoger beroep blijft echter wel bestaan als de wet die schorsende werking oplegt of als de rechter dat zo – met bijzondere redenen – beveelt.
Verzet daarentegen blijft zijn schorsende werking behouden. Tenzij de wet anders bepaalt of de rechter – met bijzondere redenen – de tenuitvoerlegging toch beveelt.
Bij verstek zijn er immers grotere risico’s verbonden aan een voorlopige tenuitvoerlegging. Bv. wanneer de versteklater te goeder trouw was omdat hij geen weet had van de gedinginleidende akte.
Verzet tegen het eindvonnis van een familierechtbank schorst de tenuitvoerlegging daarvan dan weer niet. Specifieke bepalingen kunnen hier wel van afwijken. De rechter kan de voorlopige tenuitvoerlegging wel weigeren als een partij hem daarom vraagt.
De tenuitvoerlegging van eindvonnissen over de staat van personen wordt altijd geschorst, zowel bij verzet als bij hoger beroep.
Hetzelfde geldt voor de tenuitvoerlegging van vonnissen van de familierechtbank over zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of waarvoor spoedeisendheid wordt aangevoerd en gaan over de huwelijksformaliteiten, de opheffing van het huwelijksverbod voor minderjarigen en de toestemming daarvoor. Ook de tenuitvoerlegging van deze vonnissen wordt dus steeds geschorst bij verzet of hoger beroep.
De rechter kan de voorlopige tenuitvoerlegging afhankelijk maken van het stellen van een zekerheid.
Als de eerste rechters de voorlopige tenuitvoerlegging hebben uitgesloten kan een partij haar nog vragen in hoger beroep.
Een veroordeling kan in principe pas ten uitvoer gelegd worden als zij aan de partij is betekend.
De veroordeling tot betaling van een geldsom – waartegen nog verzet mogelijk is – kan niet uitgevoerd worden voor het verstrijken van een maand na de betekening van de beslissing (tenzij voorlopige tenuitvoerlegging is bevolen). Vroeger gold die regel ook als er nog hoger beroep mogelijk was. Maar nu niet meer aangezien hoger beroep geen schorsende werking meer heeft, en als gevolg hiervan de beroepstermijn ook niet.
De artikelen 41 tot 48 van de wet van 19 oktober 2015 zijn van toepassing op de zaken die aanhangig worden gemaakt vanaf 1 november 2015.
Bron: Wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 22 oktober 2015 ( art. 41?48 en 50 Wet Burgerlijk Procesrecht)
Zie ook:
Gerechtelijk Wetboek (art. 1397, 1398, 1398/1, 1398/2, 1399, 1400, 1401, 1495)