Een gerechtelijke bemiddeling kan voortaan zes maanden duren. Tot nu lag de maximumtermijn op drie maanden. Maar dat bleek in veel gevallen ruim onvoldoende.
In het merendeel van de dossiers is de bemiddelaar niet binnen drie maanden klaar met zijn opdracht. Ook al zijn alle betrokkenen akkoord om de bemiddeling verder te zetten, toch moest de zaak tot nu steeds opnieuw voor de rechter komen. Die kon dan de verlenging van de bemiddeling toestaan. Een overbodige belasting voor zowel partijen als rechtbank.
Om dit te stoppen is beslist om de maximumtermijn voor de gerechtelijke bemiddeling op te trekken. Tot zes maanden. De rechtbank krijgt dus meer speelruimte om de termijn te bepalen in functie van de omvang en de te verwachten duur van de opdracht. Voor de partijen is die langere maximumtermijn niet nadelig. Zij kunnen altijd de bemiddelingsopdracht beëindigen. Bovendien blijft de rechter steeds gevat.
Uiteraard kan de gerechtelijke bemiddeling na die eerste termijn nog verder doorgaan. Partijen vragen de rechter dan om een nieuwe bemiddelingstermijn vast te leggen.
Artikel 49 van de wet van 19 oktober 2015 treedt in werking op 1 november 2015.
Bron: Wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 22 oktober 2015 (art. 49 Wet Burgerlijk Procesrecht)
Zie ook:
Gerechtelijk Wetboek (art. 1734)