Een rechterlijke beslissing heeft gezag van gewijsde. Dezelfde vordering kan hierdoor geen tweede keer ingesteld worden. Het gezag van gewijsde is beperkt tot vorderingen die onder meer op dezelfde oorzaak berusten. De wetgever preciseert nu dat de hierbij ingeroepen rechtsgrond van geen belang is.
Met deze aanvulling verhindert de wetgever dat de vordering een tweede keer wordt ingesteld, ditmaal op basis van een andere rechtsgrond. Een vordering die op basis van een andere rechtsgrond wordt ingesteld kan dus niet – van zodra zij berust op dezelfde oorzaak. Wie een rechtszaak verliest kan dus geen nieuwe zaak starten op grond van een ander wetsartikel – als die op dezelfde oorzaak berust.
In de memorie van toelichting wordt het voorbeeld van de art. 1382 en 544 BW gegeven. Wanneer een zaak op basis van art. 1382 BW wordt verloren kan geen nieuwe zaak gestart worden op basis van art. 544 BW (foutloze aansprakelijkheid) als dit op eenzelfde oorzaak zou berusten. De eiser wordt hierdoor verplicht zijn vordering ineens te ontwikkelen.
Let wel. Een nieuwe procedure die berust op dezelfde oorzaak kan wel als deze een ander voorwerp heeft. Een nieuwe procedure kan ook als de oorzaak van de vordering wijzigt. De oorzaak is gewijzigd als de feiten die aan de grondslag van de vordering liggen, gewijzigd zijn.
Artikel 2 van de wet van 19 oktober 2015 treedt in werking op 1 november 2015.
Bron: Wet van 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 22 oktober 2015 (art. 2 Wet Burgerlijk Procesrecht)
Zie ook:
Gerechtelijk Wetboek (art. 23)