news

Statuut en toezicht beursvennootschappen geactualiseerd

21
11
‘16

De wet van 25 oktober 2016 actualiseert het statuut van en het toezicht op de beursvennootschappen. De nieuwe regeling wordt ingelast in de ‘bankwet’. Ze trad grotendeels in werking op 28 november 2016.

Nieuw opschrift bankwet

Aan het opschrift van de bankwet worden de beursvennootschappen toegevoegd. Het nieuwe opschrift van deze wet luidt voortaan als volgt: ?Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen?.

Om het spaarderspubliek, de beleggers en de soliditeit en de goede werking van het financiële stelsel te beschermen, regelt deze wet de vestiging en de werkzaamheden van, én het toezicht op in België werkzame kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die de hoedanigheid hebben van beursvennootschap, en hun eventuele afwikkeling.

Daarbij nam ze grotendeels de bepalingen met betrekking tot het statuut van en het toezicht op de beursvennootschappen over van de ‘wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen’. Deze wet werd met ingang van 28 november 2016 opgeheven.

De wet van 25 oktober 2016 zorgt voor de omzetting, die beperkt blijft tot de beursvennootschappen, van vijf Europese richtlijnen in Belgisch recht:

  • richtlijn 2013/36/EU (CRD IV-richtlijn);
  • richtlijn 2011/89/EU (FICOD I-richtlijn);
  • richtlijn 2014/59/EU (BRR-richtlijn);
  • richtlijn 2014/65/EU (MiFID II-richtlijn), en
  • richtlijn 97/9/EU.
  • Beursvennootschap

    In het Belgisch recht wordt een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën beleggingsondernemingen:

  • de beursvennootschappen, en
  • de vennootschapen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies (wet van 25 oktober 2016).
  • De beleggingsondernemingen mogen in principe alle beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten en dus ook tegoeden van cliënten aanhouden. Maar de vennootschapen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies mogen een beperkter aantal beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten en in geen geval tegoeden van cliënten aanhouden.

    Een ‘beursvennootschap’ is een beleggingsonderneming naar Belgisch of buitenlands recht waarvan de werkzaamheden bestaan in het verrichten van:

  • beleggingsdiensten die bestaan in:het handelen voor eigen rekening; het overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie; het plaatsen van financiële instrumenten zonder plaatsingsgarantie; of het uitbaten van multilaterale handelsfaciliteiten; en/of
  • nevendiensten die bestaan in:bewaring en beheer van financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten, zoals contanten- en/of zekerhedenbeheer; het verstrekken van kredieten of leningen aan een belegger om deze in staat te stellen een transactie in één of meer financiële instrumenten te verrichten, bij welke transactie de onderneming die het krediet of de lening verstrekt, betrokken is; valutawisseldiensten voor zover deze samenhangen met het verrichten van beleggingsdiensten; of diensten in verband met het overnemen van financiële instrumenten.
  • Nieuw voor beursvennootschappen

    De wet van 25 oktober 2016 heeft de voornaamste beginselen en de belangrijkste wettelijke bepalingen die al van toepassing waren op de beursvennootschappen, nu aan de bankwet toegevoegd (Boeken I, XI en XII en Bijlagen I, II en IV tot VI, bankwet).
    De nieuwe wet bevat dus relatief weinig nieuwigheden voor beursvennootschappen, waarvan de meerderheid al van toepassing is op de kredietinstellingen.
    Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste nieuwigheden.

    Governance

    De wet van 25 oktober 2016 onderscheidt drie categorieën van beursvennootschappen:

  • ?kleine? beursvennootschappen;
  • ?significante? beursvennootschappen, en
  • ?andere? beursvennootschappen.
  • ?Kleine? beursvennootschappen

    Een ‘kleine beursvennootschap’ is een beursvennootschap die aan de volgende twee voorwaarden voldoet:

  • totaal bedrag aan in bewaring ontvangen financiële instrumenten minder dan of gelijk aan 5.000.000.000 euro gedurende twee opeenvolgende boekjaren; en
  • de beursvennootschap voldoet aan ten minste twee van de volgende criteria:gemiddeld aantal werknemers gedurende het betrokken boekjaar van minder dan 250 personen; balanstotaal van minder dan of gelijk aan 43.000.000 euro; jaarlijkse netto-omzet van minder dan of gelijk aan 50.000.000 euro.
  • De NBB kan beslissen dat een beursvennootschap die voldoet aan de twee bovenstaande voorwaarden, toch niet als kleine beursvennootschap kan worden aangemerkt omwille van haar interne organisatie en de aard, de omvang, de verwevenheid met entiteiten binnen of buiten de groep, de complexiteit of het grensoverschrijdende karakter van haar werkzaamheden.

    ‘Kleine beursvennootschappen’ zijn niet verplicht om een gespecialiseerd comité op te richten binnen het wettelijk bestuursorgaan. De wet van 25 oktober 2016 houdt dus rekening met de aanwezigheid van kleine, soms familiale bedrijven in deze sector.
    Indien er aan een kleine beursvennootschap strengere vereisten moeten worden opgelegd met betrekking tot haar structuur (bv. haar interne organisatie, de aard, de omvang, de verwevenheid met entiteiten binnen en buiten de groep, de complexiteit of het grensoverschrijdende karakter van haar werkzaamheden), dan kan de NBB een ‘kleine’ beursvennootschap onderbrengen in de categorie van de ‘andere’ beursvennootschappen.

    ?Significante? beursvennootschappen

    Een ‘significante’ beursvennootschap is:

  • een systeemrelevante beursvennootschap, of
  • een beursvennootschap die niet aan ten minste twee van de volgende criteria voldoet: gemiddeld aantal werknemers gedurende het betrokken boekjaar van minder dan 250 personen; balanstotaal van minder dan of gelijk aan 43.000.000 euro; jaarlijkse netto-omzet van minder dan of gelijk aan 50.000.000 euro.
  • De NBB kan beslissen dat een beursvennootschap die voldoet aan ten minste twee van de criteria bedoeld in het tweede punt van de opsomming hierboven, als significante beursvennootschap kan worden aangemerkt omwille van haar interne organisatie en de aard, de omvang, de verwevenheid met entiteiten binnen of buiten de groep, de complexiteit of het grensoverschrijdende karakter van haar werkzaamheden.

    Significante beursvennootschappen zijn verplicht om een auditcomité, een risicocomité, een benoemingscomité en een remuneratiecomité op te richten. Die comités moeten uitsluitend samengesteld zijn uit leden van het wettelijk bestuursorgaan die er geen uitvoerend lid van zijn en waarvan minstens één lid onafhankelijk is in de zin van artikel 526ter van het Wetboek van Vennootschappen; een lid mag niet in meer dan twee van de voornoemde comités zetelen.

    Een significante beursvennootschap moet de risicobeheerfunctie toewijzen aan een uitvoerend lid van het bestuursorgaan en de specifieke kwantitatieve beperkingen naleven die gelden voor de uitoefening van externe functies door leiders.

    De NBB kan toestaan dat wordt afgeweken van de verplichting om comités op te richten wanneer er op het niveau van de groep waartoe de beursvennootschap behoort, dergelijke comités zijn opgericht, voor zover die comités voldoen aan de vereisten van de wet van 25 april 2014 die op hen van toepassing zijn en de genoemde comités bevoegd zijn voor deze beursvennootschap.

    ?Andere? beursvennootschappen
    De ‘andere’ beursvennootschappen zijn verplicht om een auditcomité en een risicocomité op te richten. Bovendien kunnen deze vennootschappen bepalen dat één enkel gezamenlijk comité instaat voor de opdrachten van beide comités. Indien er aan een dergelijke beursvennootschap strengere vereisten moeten worden opgelegd met betrekking tot haar structuur – op grond van criteria zoals haar interne organisatie, de aard, de omvang, de verwevenheid met entiteiten binnen en buiten de groep, de complexiteit of het grensoverschrijdende karakter van haar werkzaamheden – dan kan de NBB haar onderbrengen in de categorie van de ‘significante’ beursvennootschappen.

    Ook hier kan de NBB toestaan dat wordt afgeweken van de verplichting om comités op te richten wanneer er op het niveau van de groep waartoe de beursvennootschap behoort, dergelijke comités zijn opgericht, voor zover die comités voldoen aan de vereisten van de wet van 25 april 2014 die op hen van toepassing zijn en de genoemde comités bevoegd zijn voor deze beursvennootschap.

    Risicobeheersing

    De wettelijke regeling inzake risicobeheer die geldt voor de beursvennootschappen is afgestemd op die van de kredietinstellingen. Er moet wel rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de werkzaamheden van de beursvennootschappen (nieuw art. 526, bankwet).

    Kennisgevingen

    Beursvennootschappen moeten een aantal kennisgevingen bezorgen aan de NBB. De meeste van deze kennisgevingsverplichtingen waren al opgenomen in de wet van 6 april 1995 en zijn identiek aan de kennisgevingsverplichtingen van kredietinstellingen. De wet van 25 oktober 2016 verwijst bijgevolg naar de artikelen die gelden voor kredietinstellingen, waarbij zo nodig de drempels werden aangepast vanaf dewelke de kennisgeving verplicht is.

    Beursvennootschappen naar Belgisch recht

    Vooraleer ze start met haar werkzaamheden moet iedere beursvennootschap naar Belgisch recht, ongeacht waar zij haar werkzaamheden uitoefent, een vergunning verkrijgen. De wet van 25 oktober 2016 bevat de vergunningsprocedure en -voorwaarden.

    Daarnaast bevat ze voor deze vennootschappen:

  • de bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden (wijzigingen in de kapitaalstructuur, algemene werkingsvoorwaarden, wijzigingen in het programma van werkzaamheden en bijzondere verrichtingen, reglementaire normen en verplichtingen, periodieke informatieverstrekking en boekhoudregels en herstelplannen);
  • de toezichtsregels (onder meer: toezicht op een in een andere lidstaat uitgeoefende werkzaamheden, samenwerking, groepstoezicht, revisoraal toezicht,?);
  • de afwikkelingsplannen;
  • regels over de intrekking van de vergunning;
  • herstelmaatregelen en
  • regels over de afwikkeling van beursvennootschappen.
  • Beursvennootschappen naar buitenlands recht

    De wet van 25 oktober 2016 bevat regels voor:

  • bijkantoren en werkzaamheden in het kader van het vrij verrichten van diensten in België van buitenlandse beursvennootschappen die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren;
  • bijkantoren in België van buitenlandse beursvennootschappen van derde landen.
  • Daarnaast bevat de wet van 25 oktober 2016 nog volgende maatregelen:

  • een regeling voor dwangsommen en andere dwangmaatregelen;
  • sancties (administratieve boetes en strafrechtelijke sancties);
  • regels van het internationaal privaatrecht inzake saneringsmaatregelen en liquiditeitsprocedures;
  • materiaalrechtelijke aspecten van liquiditeitsprocedures, en
  • een beleggersbeschermingsregeling.
  • In werking

    De ?wet van 25 oktober 2016 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen? trad in werking op 1 december 2016, de tiende dag na haar publicatie in het Belgisch Staatsblad.

    Heel wat artikelen van deze wet hebben echter hun eigen datum van inwerkingtreding.

    De wet van 25 oktober 2016 bevat ook diverse opheffings- en overgangsbepalingen.

    Bron: Wet van 25 oktober 2016 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen, BS 21 november 2016.

    Zie ook:
    Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, BS 7 mei 2014.
    Wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, BS 18 november 2016.
    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, Pb.L. 27 juni 2013, afl. 176, 338 (CRD IV-richtlijn).
    Richtlijn 2011/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG en 2009/138/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat, Pb.L. 8 december 2011, afl. 326, 113 (FICOD I-richtlijn).
    Richtlijn nr. 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad, Pb.L. 12 juni 2014, afl. 173;err. Pb.L. 15 augustus 2015, afl. 216 (BBR-richtlijn).
    Richtlijn nr. 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU, Pb.L. 12 juni 2014, afl. 173; err. Pb.L. 13 juli 2016, afl. 188;err. Pb.L. 8 oktober 2016, afl. 273 (MiFID II-richtlijn)
    Richtlijn 97/9/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (BCS-richtlijn), Pb.L. 26 maart 1997, afl. 84, 22-31.