actualités

Strengere verjaringsregels bij fraude met sociale uitkeringen (art. 49 en 55-58 PW)

02
07
‘13

De programmawet van 28 juni 2013 introduceert een nieuwe verjaringsregel die bij fraude met sociale uitkeringen van toepassing zal zijn. De verjaringstermijn van 5 jaar zal voortaan pas ingaan op de datum waarop de instelling weet krijgt van de fraude.

Fraude

Nu is de datum van de uitbetaling van de uitkering de startdatum van de verjaring. Dat betekent dat in een groot aantal fraudegevallen een deel van de betalingen verjaard is op het moment dat de fraude wordt vastgesteld. Misbruik bij afgeleide rechten is moeilijk op te sporen.
Bij misbruik door fictieve werkgevers bijvoorbeeld kon de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers (RKW) tot nu geen onverschuldigde betaling vaststellen zolang de fraude niet werd geconstateerd door de RSZ …

Vandaar dat de wetgever er nu voor kiest om de verjaringstermijn te laten starten op het moment dat de fraude wordt vastgesteld. Dit betekent dat de verjaring pas zal starten op het ogenblik van het laatste frauduleuze element: de laatste onterechte betaling die aan de vaststelling van de fraude voorafgaat, is bepalend.

In de praktijk blijkt dat 27% van de onterecht uitbetaalde bedragen niet meer kan worden teruggevorderd indien de verjaring een aanvang neemt bij elke onrechtmatige betaling. De aanpassingen die de nieuwe programmawet doorvoert, moeten hier voor verbetering zorgen.

Algemene beginselenwet

De algemene beginselenwet van de sociale zekerheid bepaalt voortaan dat de termijn voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde sociale uitkeringen ingaat op de dag waarop de instelling kennis heeft van het bedrog van de sociaal verzekerde. Het moment dus waarop men de fraude ontdekt. Dit met ingang van 1 augustus 2013.

Deze aanpassing heeft een algemene draagwijdte want het gaat om de aanpassing van een wet met algemene draagwijdte. Dit betekent dat dit principe geldt voor alle sociaal verzekerden.
Alle sociaal verzekerden worden op dezelfde manier behandeld voor wat betreft de termijn waarbinnen de instellingen de onverschuldigde bedragen terugvorderen.

Daarnaast wordt ook de kinderbijslagwet voor werknemers op dezelfde manier aangevuld. De wetgever stelt namelijk dat de verjaringstermijn van 5 jaar die geldt bij fraude voortaan ingaat op de ?dag waarop de instelling kennis heeft van het bedrog, de arglist of de bedrieglijke handelingen van de sociaal verzekerde’. De wetgever bepaalt dus expliciet dat deze bepaling van toepassing is op de kinderbijslagsector.

Maar deze aanvulling treedt wel pas in werking op een datum die wordt vastgelegd bij KB. De wet die de gewaarborgde gezinsbijslag instelt, wordt op dezelfde manier aangevuld. En ook hier moet de datum van inwerkingtreding later nog vastgelegd worden.

Bron: Programmawet van 28 juni 2013, BS 1 juli 2013 (art 49, 55-58 PW)

Zie ook:
? Samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, BS 22 december 1939 (Kinderbijslagwet voor werknemers)
? Wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, BS 2 juli 1981 (Algemene beginselenwet sociale zekerheid)
? Wet van 20 juli 1971 tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag, BS 7 augustus 1971