actualités

Opgelet huurders en verhuurders bij een handelshuur: ook bij uitzetting na verkoop geldt de verjaringstermijn van één jaar om de uitzettingsvergoeding te vorderen

26
06
‘20

In zijn arrest van 28 mei 2020 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de verjaringstermijn van één jaar voorzien in artikel 28 van de Handelshuurwet van toepassing is op alle rechtsvorderingen tot betaling van de vergoeding wegens uitzetting, ongeacht of zij resulteren uit een weigering tot huurhernieuwing door de verhuurder, dan wel uit een voortijdige opzegging door de verkrijgende verhuurder. Een andere lezing geven aan artikel 28 van de Handelshuurwet zou immers ongrondwettig zijn, want strijdig met het gelijkheidsbeginsel zoals vervat in de artikelen 10 en 11 van de Belgische grondwet.

Corbus Advocaten verdedigde de belangen van de verkrijgende verhuurder die meer dan één jaar na de uitzetting van de handelshuurder geconfronteerd werd met een vordering van die handelshuurder tot betaling van een uitzettingsvergoeding. Corbus Advocaten argumenteerde voor de vrederechter dat de verjaring van huurder verjaard was. De vrederechter stelde hierop een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.

Het Grondwettelijk Hof diende te oordelen of een verschil in behandeling tussen enerzijds, de rechtsvordering tot het betalen van een uitzettingsvergoeding verschuldigd op grond van artikel 16 jo. artikel 25 van de Handelshuurwet (uitzettingsvergoeding verschuldigd door de verhuurder) en, anderzijds, de rechtsvordering tot het betalen van een uitzettingsvergoeding verschuldigd op grond van artikel 12 jo. artikel 16 jo. artikelen 25 en 26 van de Handelshuurwet (uitzettingsvergoeding verschuldigd door de verkrijgende verhuurder) bestaanbaar was met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

Corbus Advocaten argumenteerde dat het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel zich ertegen verzette dat de ene vordering onderworpen zou zijn aan een korte verjaringstermijn en de andere niet.

Het Grondwettelijk hof oordeelde dat de wetgever het instellen van de rechtsvordering tot het betalen van de uitzettingsvergoeding wegens het niet-realiseren van de door de verhuurder opgegeven voornemens aan een bepaalde termijn heeft willen verbinden (artikel 28 van de Handelshuurwet) om zodoende de verhuurder te beschermen tegen langdurige onzekerheid over zulke vorderingen tegen hem. Het betreft te dezen een vervaltermijn, waarvan het verstrijken het tenietgaan niet alleen van de rechtsvordering, maar ook van het subjectieve recht op vergoeding met zich meebrengt.

Het Grondwettelijk Hof oordeelt nu dat de interpretatie van artikel 28 van de Handelshuurwet die ervan uitgaat dat de termijn van één jaar enkel van toepassing zou zijn in geval van een uitzettingsvergoeding als gevolg van een weigering van een handelshuurhernieuwing maar niet in geval van een uitzetting overeenkomstig artikel 12 juncto artikel 16 van de Handelshuurwet, resulteert in een verschil in behandeling dat niet pertinent is in het licht van de door de wetgever nagestreefde doelstelling. De verkrijgende verhuurder heeft immers evenzeer belang bij de bescherming tegen langdurige onzekerheid over vorderingen tot uitzettingsvergoedingen tegen hem als de verhuurder die de handelshuurhernieuwing weigert.

Een dergelijk verschil in behandeling, waarbij voor het instellen van de rechtsvordering door de huurder, die voortijdig wordt uitgezet door de verkrijgende verhuurder (artikel 12 juncto artikel 16 van de Handelshuurwet), een andere vervaltermijn zou gelden dan voor het instellen van de rechtsvordering door de huurder, aan wie een huurhernieuwing wordt geweigerd door de verhuurder (artikel 16 van de Handelshuurwet) is niet redelijk verantwoord : het leidt ertoe dat de verkrijgende verhuurder in een situatie van jarenlange staat van onzekerheid kan terechtkomen, terwijl de verhuurder die de handelshuurhernieuwing weigert reeds na één jaar bevrijd is van een mogelijke rechtsvordering tot het betalen van een uitzettingsvergoeding.

Aldus dient de uitgezette huurder er beducht op te zijn dat hij zijn vordering tot het bekomen van een uitzettingsvergoeding van de verkrijgende verhuurder wanneer hij uitgezet wordt tijdig instelt, zo niet kan de verhuurder de verjaring inroepen.

Corbus Advocaten helpt u hier graag mee verder. 

***

CORBUS ADVOCATEN heeft ruime ervaring met betrekking tot de verschillende facetten van de huurwetgeving (gemene huur, woninghuur en handelshuur). 

Voor meer informatie over dit onderwerp kan u steeds contact opnemen met Anton Buntinx.