actualités

Juridische constructies: kaaimantaks aangescherpt (art. 102-109 wet op de jobcreatie)

30
12
‘15

De Regering heeft een aantal maatregelen ingevoerd om de slagkracht van de kaaimantaks (of doorkijkbelasting) vanaf het aanslagjaar 2016 te verhogen. Ze verruimde de aangifteplicht, voerde een nieuwe anti-misbruikbepaling in, paste de regels over de belasting op uitkeringen van een juridische constructie aan, en werkte de ongelijke behandeling van erfgenamen van oprichters van een juridische constructie weg.

Kaaimantaks sinds 1 januari 2015

De Programmawet van 10 augustus 2015 heeft de kaaimantaks (doorkijkbelasting) ingevoerd. Daardoor worden inkomsten van buitenlandse juridische constructies (incl. vennootschappen die niet belast worden aan een tarief van minimum 15%) sinds 1 januari 2015 (aj. 2016) rechtstreeks belast in de personenbelasting (PB) of de rechtspersonenbelasting (RPB), in hoofde van de oprichter, zijn erfgenamen, derde begunstigden of aandeelhouders.
Ook de dividenden en liquidatieboni die deze vennootschappen uitkeren aan Belgische begunstigden zijn sindsdien belastbaar.
Er zijn wel heel wat uitzonderingen, zoals bv. voor collectieve beleggingsvennootschappen, voor pensioenfondsen of entiteiten die werknemersparticipaties beheren, voor (de meeste) constructies binnen de EER, enz. Juridische constructies die onderworpen zijn aan de kaaimantaks moeten gemeld worden in de PB- of RPB-aangifte.

Verruimde aangifteplicht

Tot nog toe werd niet beschouwd als een ‘juridische constructie’: een entiteit die gevestigd is in een Staat bedoeld in artikel 5/1, § 1, tweede lid van het WIB 1992 (elk land waarmee België fiscale inlichtingen kan uitwisselen), en waarvoor de oprichter of de derde begunstigde aantoont dat:

  • deze entiteit in het kader van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid een daadwerkelijke economische activiteit uitoefent op de plaats waar deze entiteit gevestigd is en in voorkomend geval op de plaats waar zij een vaste inrichting heeft, en dat;
  • het geheel van de lokalen, personeel en uitrusting die de entiteit tot haar beschikking heeft op de plaats waar deze entiteit gevestigd is in verhouding staat tot de voormelde economische activiteit die deze entiteit aldaar uitoefent.
  • Deze uitsluiting stond in het WIB 1992 onder de omschrijving van een ‘buitenlandse constructie’ (art. 2, § 1, 13°/1, e), WIB 1992). Daardoor was er geen aangifteplicht voor ‘buitenlandse constructies’ in die gevallen. De uitsluiting wordt nu verplaatst naar artikel 5/1, § 3, b) van het WIB 1992 (art. 103, wet op de jobcreatie).
    Daarbij legt de wetgever nog vast dat de oprichter of derde begunstigde die zich op die uitsluiting wil beroepen ?in de jaarlijkse aangifte van de inkomstenbelasting verklaart en op eenvoudig verzoek aantoont dat? die uitsluiting van toepassing is.

    Wanneer het ‘bestaan’ van een juridische constructie wordt gemeld in de PB-aangifte of de RPB-aangifte moeten de oprichter en de derde begunstigde voortaan ook de volledige naam, de rechtsvorm, het adres en in voorkomend geval ook het identificatienummer van de juridische constructie vermelden. Voor trusts en fiduciaire verhoudingen (art. 2, § 1, 13°, a), WIB 1992) moet de oprichter nu ook de naam en het adres van de beheerder vermelden (nieuw lid 9 in art. 307, § 1, WIB 1992; art. 108, wet op de jobcreatie).

    Nieuwe anti-misbruikbepaling

    Collectieve beleggingsinstellingen, pensioenfondsen en vennootschappen waarvan de effecten zijn genoteerd op een EU-effectenbeurs blijven uitgesloten van de kaaimantaks Maar de wetgever voert wel een specifieke antimisbruikbepaling in die de ontwijking van het aanslagstelsel op de juridische constructies moet tegengaan (art. 2, § 1, 13°/1, WIB 1992; art. 102, b), wet op de jobcreatie).
    Dit om te vermijden dat men samen met verbonden personen zou kunnen investeren in entiteiten die onder deze uitsluiting vallen. Zo is het volgens de memorie van toelichting ?niet wenselijk dat er voor een juridische constructie enkel en alleen een beursnotering zou worden aangevraagd met de bedoeling te ontsnappen aan het aanslagstelsel?.

    De antimisbruikbepaling viseert ook de in artikel 2, § 1, 13°/1, a) en b) van het WIB 1992 bedoelde beleggingsvennootschappen of compartimenten van deze beleggingsvennootschappen waarvan de rechten gehouden worden door één persoon of meerdere met elkaar verbonden personen.

    Daarom voegt de wetgever nu aan artikel 2, § 1, 13°/1 van het WIB 1992 een tweede lid toe waarin staat dat toepassing van de vier uitsluitingscategorieën voor juridische constructies, die in artikel 2, § 1, 13°/1, a) tot d) van het WIB 1992 staan, niet mogelijk is voor ?instellingen, entiteiten en vennootschappen waarvan de rechten door één persoon, of meerdere met elkaar verbonden personen, worden aangehouden, in voorkomend geval per afzonderlijk compartiment beschouwd? (art. 102, b), wet op de jobcreatie).

    Personen worden hierbij geacht verbonden te zijn met andere personen indien (nieuw lid 3 in art. 2, § 1, 13°/1, WIB 1992; art. 102, b), wet op de jobcreatie):

  • één of meerdere natuurlijke of rechtspersonen over een andere rechtspersoon controle uitoefenen als bedoeld in artikel 5 van het Wetboek van vennootschappen, of
  • deze personen bloed- of aanverwanten tot in de vierde graad zijn, of,
  • deze personen met elkaar gehuwd zijn, wettelijk samenwonen, of hun woonplaats of de zetel van hun fortuin op hetzelfde adres hebben gevestigd.
  • Belasting bij uitkering

    Om dubbele belasting te vermijden, heeft de wetgever ook de regels over de belasting op uitkeringen van een juridische constructie aangepast.

    In artikel 21, 12° van het WIB 1992 worden de woorden ?andere dan in artikel 18, 2°ter, b), bedoelde? opgeheven. Daardoor vermijdt men de dubbele belasting op de uitgekeerde reserves voor een vennootschap of rechtspersoon die onderworpen wordt aan de liquidatieheffing (art. 105, wet op de jobcreatie).

    Artikel 18, eerste lid, 2°ter van het WIB 1992, wordt hersteld in zijn oorspronkelijke lezing (van vóór de kaaimantaks) (art. 104, wet op de jobcreatie).
    Hierdoor worden, voor de uitkeringen die worden verricht door juridische constructies die vennootschappen zijn, de regels in artikel 18, eerste lid, 1°, 2°, 2°bis en 2°ter van het WIB 1992 van toepassing zijn.

    Voor de juridische constructies met rechtspersoonlijkheid die geen vennootschap zijn, gelden in geval van uitkering de regels van artikel 18, nieuw punt 3° van het WIB 1992: ?uitkeringen andere dan deze bedoeld in [art. 18] 1°, 2°, 2°bis en 2°ter, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie [met rechtspersoonlijkheid (vennootschappen, verenigingen, stichtingen,?)], ten gevolge van haar ontbinding of van de totale of gedeeltelijke overdracht van haar activa, die niet op vergeldende wijze is tot stand gekomen, voor het gedeelte dat de door de oprichter ingebrachte activa overschrijdt?.
    De uitkering naar aanleiding van de totale of gedeeltelijke overdracht van de activa wordt hier dus als dividend aangemerkt. De memorie van toelichting verduidelijkt ?dat de totale of gedeeltelijke overdracht van activa evenwel slechts in aanmerking komt voor zover deze overdracht niet ‘vergeldend’ zou zijn. Met het woord ‘vergeldend’ wordt verwezen naar de betekenis dat dit woord heeft in het burgerlijk recht, en naar de definitie ervan in artikel 1104 BW.

    Ongelijke behandeling erfgenamen

    Erfgenamen van oprichters van een juridische constructie met rechtspersoonlijkheid (vennootschappen, verenigingen, stichtingen,?) kunnen nu ook het tegenbewijs leveren – zoals al kon voor juridische constructies zonder rechtspersoonlijkheid – dat noch zij, noch hun erfgerechtigden enige uitkering uit de juridische constructie kunnen ontvangen. Daarmee worden voortaan dus de erfgenamen van een juridische constructie mét rechtspersoonlijkheid en die van een juridische constructie zonder rechtspersoonlijkheid gelijk behandeld (wijziging art. 2, § 1, 14°, derde streepje, WIB 1992; art. 102, c), wet op de jobcreatie).

    In werking

    Deze maatregelen treden in werking vanaf het aanslagjaar 2016.

    Bron: Wet van 26 december 2015 houdende maatregelen inzake versterking van jobcreatie en koopkracht, BS 30 december 2015 (wet op de jobcreatie) (art. 102-109)

    Zie ook:
    Koninklijk Besluit van 18 december 2015 tot uitvoering van artikel 2, § 1, 13°, b, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, BS 29 december 2015.
    Koninklijk besluit van 23 augustus 2015 tot uitvoering van artikel 2, § 1, 13°, b, derde lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, BS 28 augustus 2015.
    – Programmawet van 10 augustus 2015, BS 18 augustus 2015 (art. 38-47)
    – Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) (art. 2, § 1, art. 5/1, § 3, art. 18, art. 21, art. 220/1, § 3, art. 269, § 2 en art. 307, § 1)