Met artikel 5:74 van het Burgerlijk Wetboek ‘verandering van omstandigheden’ heeft de Belgische wetgever – in navolging van onze buurlanden (zie bv. art. 1195 C. civ. fr.; art. 313 BGB; art. 6: 258 NBW) – de imprevisieleer wettelijk verankerd. De invoering van de imprevisieleer is de meest opmerkelijke wijziging in het nieuwe boek 5 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit nieuwe wetsartikel vormt een uitzondering op en doet evident geen afbreuk aan het beginsel dat overeenkomsten de partijen tot wet strekken en door hen nageleefd moeten worden. Tenzij voldaan is aan de strikte voorwaarden van lid 2 moet elk van de contractspartijen steeds haar verbintenissen nakomen, ook al is de uitvoering ervan meer bezwarend geworden omdat de kostprijs van de uitvoering is gestegen of de waarde van de tegenprestatie is verminderd.
Enkel in uitzonderlijke omstandigheden kan men zich beroepen op de imprevisieleer. Zo wordt o.m. benadrukt dat de verandering van omstandigheden niet toerekenbaar mag zijn aan de schuldenaar in de zin van artikel 5:225 BW. De verandering van omstandigheden moet de uitvoering bovendien buitensporig bezwarend maken (een concrete invulling van dit begrip is niet voorhanden) en onvoorzienbaar geweest zijn bij de contractsluiting. De schuldenaar mag het risico in kwestie evenmin voor zijn rekening genomen hebben.
Indien de toepassingsvoorwaarden van de imprevisieregeling vervuld zijn, moeten de contractspartijen heronderhandelen. Bij een afwijzing of een mislukking van de heronderhandelingen binnen een redelijke termijn, kan elke partij zich tot de rechter wenden. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding om de doeltreffendheid van de bepaling te waarborgen. De rechter kan het contract (geheel of gedeeltelijk) beëindigen, in voorkomend geval met terugwerkende kracht, waarbij die terugwerkende kracht maximum kan teruggaan tot de datum van wijziging van omstandigheden. Op verzoek van één van de contractspartijen kan de rechter het contract ook aanpassen.
Deze bepaling is van aanvullend recht, zowel wat het principe als de toepassingsmodaliteiten ervan betreft. Zo kunnen de partijen bijvoorbeeld de plicht tot heronderhandeling of de mogelijkheid om het contract aan te passen of te beëindigen, moduleren of zelfs schrappen. Het kan bijvoorbeeld ook nuttig zijn om te verduidelijken welke situaties wel of niet als imprevisie aanvaard worden, objectieve drempels te bepalen om te beoordelen of een verbintenis buitensporig bezwaar is (bv. stijging van de aankoopkost met x%), bepaalde oorzaken van imprevisie uit te sluiten, de gevolgen van imprevies voor partijen tijdens de heronderhandeling te moduleren, de aanpassing van het contract over te laten aan een deskundige in plaats van aan de rechter…
Indien een imprevisieregeling uitgewerkt wordt in het contract, dient deze altijd wel de toets te doorstaan van de leer van de onrechtmatige bedingen en van het rechtsmisbruik. Zo heeft men principieel het recht om de mogelijkheid om het contract aan te passen of te beëindigen bij imprevisie contractueel uit te sluiten, maar de wederpartij die geconfronteerd wordt met een buitensporige bezwaring van haar verbintenissen onder alle omstandigheden halsstarrig hieraan houden zonder in bepaalde gevallen abusief kunnen zijn. Een recht moet immers uitgeoefend worden zoals van een redelijk en voorzichtig persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden, verwacht mag worden.
Maken de omstandigheden de nakoming van de verbintenis onmogelijk, dan spreken we van overmacht (artikel 5.226 NBW). Dit principe werd al eerder aanvaard (zie art. 1147 en 1148 oud B.W.) doch in het nieuwe algemeen contractenrecht verder verfijnd.
Er is sprake van overmacht in geval van ontoerekenbare onmogelijkheid / onoverkomelijk beletsel voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen. De onmogelijkheid wordt, volgens de parlementaire voorbereiding, op redelijke en menselijke wijze beoordeeld, waarbij rekening wordt gehouden met het onvoorzienbaar en het onvermijdbaar karakter van het beletsel tot nakoming. Deze vermelding in de parlementaire voorbereiding opent wel de vraag of er geen overlapping is tussen het toepassingsgebied van de overmachtsleer en de imprevisieleer.
De nakoming van de verbintenis van de partij die getroffen is door overmacht is opgeschort voor de duur van de tijdelijke onmogelijkheid. De schuldenaar is bevrijd indien de nakoming van de verbintenis blijvend onmogelijk is geworden door de overmacht.
Het algemeen contractenrecht beantwoordt verder nog de vraag wat het lot is van het contract indien een hoofdverbintenis van een partij, tijdelijk of blijvend, niet kan nagekomen worden door een partij omwille van overmacht. De benadering verschilt indien het contract eenzijdig of wederkerig is, en eigendomsoverdragend is of niet.
Belangrijk is nog onder de aandacht te brengen dat de schuldenaar, die met een overmachtssituatie wordt geconfronteerd, verplicht is om binnen een redelijke termijn de schuldeiser hiervan op de hoogte te brengen zodat deze de nodige schikkingen kan treffen.
Komt de schuldenaar aan deze verplichting te kort, is hij gehouden tot het herstel van de schade die hiervan het gevolg is.
Het nieuwe verbintenissenrecht heeft een zeer breed toepassingsgebied. Deze nieuwe bepalingen leveren nieuwe perspectieven op die uw en onze aandacht vereisen bij de redactie en sluiting van nieuwe overeenkomsten vanaf 1 januari 2023.